Op 4 augustus gaven de broers Jussen een concert in de Kleine Zaal van het Concertgebouw te Amsterdam. Omdat de tickets voor dit concert op enkele dagen uitverkocht waren, besloot men een tweede concert te organiseren, twee dagen later. Ook daarvoor waren de tickets snel uitverkocht. Gelukkig had ik de kans om bij het tweede concert aanwezig te zijn. Een zeer ambitieus programma werd opgevoerd, het publiek kreeg er maar niet genoeg van!
De broers openen hun concert samen achter één piano met de "Acht Variationen über ein Thema des Grafen von Waldstein" van Ludwig van Beethoven. Graaf Ferdinand von Waldstein was een belangrijk mecenas voor Beethoven, en zijn naam draagt ook de titel van één van de beroemdste pianosonates van Beethoven, die Lucas later op de avond zou spelen.
De broers Jussen staan bekend voor hun opmerkelijke quatre-mains, en dat wordt ook weer duidelijk in de Waldsteinvariaties. Het samenspel is van superieure kwaliteit, en de broers kennen mekaars pianospel door en door. Dat maakt dat het eindresultaat verbluffend is.
Daarna heeft Lucas de eer om dé fameuze Waldsteinsonate ten gehore te brengen. Deze sonate is opgedragen als eerbetoon aan graaf von Waldstein, hier eerder vermeld. Dat deze sonate een streling voor het oor is, is niet allen te danken aan de componist, maar in dit geval ook aan de uitvoerder. Lucas Jussen speelt deze sonate van begin tot einde met het juiste gevoel. Het meest opvallende is moeilijke derde deel uit deze sonate (de Rondo): Lucas kwijt zich feilloos van zijn taak, en het publiek gaat uit zijn dak.
Na de pauze is het aan Arthur, voor de uitvoering van het Carnaval van Schumann. Kiezen voor dit werk is risico's nemen. Het is een zeer moeilijke partituur, en wordt door kenners vaak beschouwd als een van de moeilijkste partituren uit de pianoliteratuur. Opvallend vanaf de eerste maat is het zeer stevige tempo dat Arthur aanhaalt. Ik heb mijn adem ingehouden voor wat komen zou: enkele zéér ingewikkelde passages met grote sprongen zoals de "Paganini". Uiteraard was mijn angst voor niets, want Arthur speelt het geheel als een grootmeester. Het Carnaval vloeit uit de piano alsof het niets is. Adembenemend!
Eindigen doen de pianisten met een quatre-mains, de Rondo in A, D951 van Schubert. Het is te zeggen, dit is het einde zoals het op het programma vermeld staat... De jongens worden nog vijf keer door het publiek teruggeroepen en spelen dan ook evenveel toegiften, waar het publiek van snoept, uiteraard. Razendsnelle quatre-mains, maar ook het finale stukje (Le jardin féerique) uit "Ma mère l'oye" van Ravel krijgt het publiek als kers op de taart.
Eén ding staat vast: alleen de allergrootsten zijn in staat om Waldstein of Carnaval te spelen. Deze jonge pianisten zijn groots, in hun pianospel, en in hun hartverwarmende bescheidenheid.
![]() |
(c) Arthur en Lucas Jussen |
De broers Jussen staan bekend voor hun opmerkelijke quatre-mains, en dat wordt ook weer duidelijk in de Waldsteinvariaties. Het samenspel is van superieure kwaliteit, en de broers kennen mekaars pianospel door en door. Dat maakt dat het eindresultaat verbluffend is.
Daarna heeft Lucas de eer om dé fameuze Waldsteinsonate ten gehore te brengen. Deze sonate is opgedragen als eerbetoon aan graaf von Waldstein, hier eerder vermeld. Dat deze sonate een streling voor het oor is, is niet allen te danken aan de componist, maar in dit geval ook aan de uitvoerder. Lucas Jussen speelt deze sonate van begin tot einde met het juiste gevoel. Het meest opvallende is moeilijke derde deel uit deze sonate (de Rondo): Lucas kwijt zich feilloos van zijn taak, en het publiek gaat uit zijn dak.
Na de pauze is het aan Arthur, voor de uitvoering van het Carnaval van Schumann. Kiezen voor dit werk is risico's nemen. Het is een zeer moeilijke partituur, en wordt door kenners vaak beschouwd als een van de moeilijkste partituren uit de pianoliteratuur. Opvallend vanaf de eerste maat is het zeer stevige tempo dat Arthur aanhaalt. Ik heb mijn adem ingehouden voor wat komen zou: enkele zéér ingewikkelde passages met grote sprongen zoals de "Paganini". Uiteraard was mijn angst voor niets, want Arthur speelt het geheel als een grootmeester. Het Carnaval vloeit uit de piano alsof het niets is. Adembenemend!
Eindigen doen de pianisten met een quatre-mains, de Rondo in A, D951 van Schubert. Het is te zeggen, dit is het einde zoals het op het programma vermeld staat... De jongens worden nog vijf keer door het publiek teruggeroepen en spelen dan ook evenveel toegiften, waar het publiek van snoept, uiteraard. Razendsnelle quatre-mains, maar ook het finale stukje (Le jardin féerique) uit "Ma mère l'oye" van Ravel krijgt het publiek als kers op de taart.
Eén ding staat vast: alleen de allergrootsten zijn in staat om Waldstein of Carnaval te spelen. Deze jonge pianisten zijn groots, in hun pianospel, en in hun hartverwarmende bescheidenheid.
Reacties
Een reactie posten